mijmeringen van een katholiek jongetje van 6-9 jaar

Terugdenkend aan de Voorstreek uit het begin van de 60-er jaren

Ik ben geen bewoner van de Voorstreek, ook nooit geweest. Wel heb ik er dagenlang van 1960 tot en met 1963 vertoefd. Het zit nu nog redelijk in mijn geheugen. Voordat het wegebt, zal ik het maar aan het papier en aan mijn medeparochianen toevertrouwen. Misschien is het een leuk idee dat anderen zich hierin herkennen en deze verhalen kunnen aanvullen. Wie weet wat hieruit kan ontstaan?

Welnu. Ik ben Hielke de Groot, geboren 19 december 1954. Ik maakte deel uit van een groot katholiek gezin. Pappe, mamme, vier zoons en een dochter. Zoals gezegd, katholiek en dus was het gewoon in die tijd naar een katholieke school te gaan. Dat was de Lagere St. Bonifatius School. Een school waarop alleen katholieke jongens werden toegelaten. Dus geen meisjes. Later is dat beleid veranderd.

Ook gingen we iedere zondag naar de St. Bonifatius Kerk. Zondags zelfs twee keer. In de ochtend de normale Heilige Mis en ‘s middags Lof. Pappe poetste dan elke ochtend in de keuken alle schoenen, dus van het hele gezin. Immers, het was zondag, je ging “gewoon” (verplicht dus) naar de kerk. Je werd gezien door iedereen en je moest er op en top uitzien. Brilcream in het haar, glimmende schoenen etc. De (FUT-)schoenen waren natuurlijk gekocht bij de Katholieke schoenenwinkel in de Nieuwe Oosterstraat, bij de heer Johan Kamsma. De kerkpolitie zorgde dat je een plaatsje in de kerkbanken kreeg toegewezen, Immers, toen zaten de kerkbanken nog vol. Vol ontzag keek je naar boven, naar die grote stenen bogen. Precies boven elke boog zaten een soort van deurtjes. Wat zou daarachter zitten? Elk gezin had zijn vaste plek in de kerk, althans als je op tijd was, kon je dat plekje nog bemachtigen.

Kapelaan Koenders met zijn zwarte klutsje met een lila pluimpje op zijn hoofd prevelde al lopend in het middenschip zijn gebeden uit een mysterieus dik boekwerk met rode linten in het midden. Mijnheer Kamsma, de schoenenwinkelier uit de Nieuwe oosterstraat was Acoliet (altaar dienaar). Daar waren velen van. Een van de functies was om met een lange stok en een soort van buideltje op het einde, (een “ponge of ponkje” noemden wij dat) geld op te halen tijdens de dienst. De stok ging dan langs de volle kerkbanken en het was de bedoeling om er dan wat (meestal) centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes of mogelijk zelfs een gulden in te deponeren. Al waren er natuurlijk altijd boefjes bij die het omgekeerde deden: er wat geld uithalen. Maar die kwamen later wel in de hel, zo werd ons verteld. En bovendien moesten ze deze afschuwelijke daad ook in de donkere biechthokjes, minimaal een maal per week verplicht aan een priester/kapelaan/pastoor opbiechten. Nee, daar werd later wel met afgerekend, zo werd ons verzekerd. We moesten knielen en er waren altijd goochemerds die een rij centen op de benen van de knielende voorganger deponeerde, die, zodra hij ging staan, verschrikt achterom keek waarom hij al dat lawaai maakte en vervolgens een vuurrood gezicht kreeg. Complete kerkbanken keken de man dan boos aan.

De poort vanaf het Hoeksterpad is het enige restant dat nog is overgebleven van de slingerende toegangsweg naar de zij-ingang van de kerk. Daar stond een groot fietsenhok. Auto’s waren er in die tijd weinig, de meesten kwamen op de fiets. Het verplichte klassikale biechten vanuit de naastgelegen St. Bonifatiusschool, was een lachertje. We verzonnen zomaar wat, want je kon niet elke week hetzelfde verhaal vertellen. Als boetedoening (penitentie) voor de verschrikkelijke daden die je had uitgespookt, moest je verplicht achter in de kerk op je knieën een aantal Oefeningen van Berouw, Wees Gegroetjes en Onze Vaders prevelen, maar niet te snel want dat viel op. Zo snel kon je dat nooit allemaal gebeden hebben. Omdat de biecht een wekelijks terugkerend ritueel was, wist je op het laatst niet meer wat je moest verzinnen. Om inspiratie op te doen fluisterde je dan tegen je buurjongetje in de kerkbank: “wat heb jij gedaan deze week wat niet door de beugel kon?” Steevast was dan altijd het antwoord: ”ik heb uit de suikerpot gesnoept” of ”ik heb mijn moeder uitgescholden” of de meest afschuwelijke daad opbiechten die je echt had gedaan: ”ik heb geld uit het ponkje gestolen”. Maar dat biechtte je dus niet op, dat was veel te erg. Ook moest je ontzettend goed in de gaten houden bij welk deurtje je naar binnen ging.  De pastoor of kapelaan zat te midden van twee toegangsdeurtjes. Als er iemand uitging, draaide de kapelaan zich om en dan werd je geacht binnen te komen via het andere deurtje, aan de andere kant. Ik ben menigmaal tegen de rug van de kapelaan het begin van mijn schuldbekentenis begonnen. Het was er erg donker en door een traliewerk van een wafelvormig ijzerwerk kon je dus bijna niets zien. Erg spookachtig, maar je was een kind en wist niet beter, zou Wim Sonneveld jaren later zingen.

Als je dan je zonden had weg gebeden, dan mocht je weer naar de klas in de naast gelegen St. Bonifatius School, waar je vervolgens catechismus van de Katholieke Kerk (Kapelaan Raterman) kreeg onderwezen. Veel Latijn moest je kennen. Je ging de school in rijen/groepen naar binnen, niet eerder dan dat de klok van de school had geklingeld. Met de armen over elkaar en je mocht niet praten. Als het ‘s winters op het schoolplein buiten te koud was, zongen we altijd een liedje: ”Jorna doe de deur eens open, want het is te koud om hier te lopen”! De heer Jorna was de conciërge van de school. Tegenwoordig zeggen ouders tegen hun kinderen: ”veel plezier op school”, nou, voor ons kwam dat plezier pas als wij de school mochten verlaten. En dan moesten we ook nog eens op de zaterdagmorgen naar school. Tja, toen was dat heel gewoon. Nee, school en plezier was als water en vuur, die combinatie bestond niet. De meesters en juffen van school kwam je vaak ook weer tegen in de kerk. Juffrouw Ripperda bijvoorbeeld had een Solexbrommer en woonde toen in de Goudsbloemstraat. Soms mocht je met haar mee achter op de brommer tot aan haar huis. Haar man was leraar op de R.K. ULO. De Nijenhove, voorheen meisjesschool St. Elisabeth waar mijn zus op zat. Bij de nonnen wel te verstaan. Erg streng ging het daar aan toe. Om daar meer details aan toe te voegen, moet ik mijn zus nog maar eens raadplegen.

Met vriendelijke groet,
Hielke de Groot (19-12-1954)
Holdingawei 79
9053 LV Feinsum

 

Top